D'n Duvelsberg.

Wanneer je van Steensel naar Riethoven gaat via de Zandstraat, dan kom je na een paar honderd meter aan bij “D’n Duvelsberg”. Het is over deze berg, dat ik jullie een verhaal ga vertellen. Tegenwoordig woont er de familie Vroegh-Smetsers en ziet het er allemaal heel vriendelijk uit, maar in lang vervlogen tijden was dat wel anders.
Vroeger, echt heel lang geleden, stond er op die berg een klein huisje. Geen huisje waar mensen in woonden, maar een “knekelhuiske” waar ze de beenderen van dode mensen bewaarden. In Steensel werd het knekelhuis gebruikt voor het begraven van vreemden die aan de kant van de weg gestorven waren. Deze mochten niet in de gewijde grond op het kerkhof begraven worden. De meesten van jullie kunnen zich wel voorstellen dat veel mensen bang waren om ’s avonds voorbij dit knekelhuisje te lopen.
Luister maar eens hoe het een zekere Dries uit Steensel verging. Dries was op een avond in de winter gaan buurten op de Stevert. Toen hij om een uur of tien naar huis ging via de Zandstraat, pakte hij zijn stok toch maar wat steviger vast dan normaal toen hij in de buurt van het knekelhuiske kwam. Was het de wind die hij hoorde of waren het enkele katten die in de buurt van het haspelkuiltje bij elkaar kwamen voor de kattendans? Dries werd niet gauw bang, maar dat veranderde toen hij in het knekelhuisje licht zag branden. Er kwam een rode schijn naar buiten, alsof het huisje in brand stond. Het was in ieder geval geen gewoon licht. Zou het hier dan toch spoken? De mensen zeiden allemaal van wel, maar Dries kon dat niet geloven. De nieuwsgierigheid van Dries was echter groter dan zijn angst en hij ging toch maar eens kijken. Hij kneep zijn stok nog wat steviger vast en sloop stilletjes dichterbij. Hij loerde door een kapot ruitje naar binnen.
Het bloed trok direct uit zijn gezicht weg, want wat hij zag is bijna met geen pen te beschrijven. Ik durf het ook bijna niet aan jullie te vertellen. Hij zag namelijk “d’n duvel” in hoogsteigen persoon. Recht uit de hel gekomen, stond hij nu hier. Hij gloeide van alle kanten en de stank van zwavel en fosfor walmde door het kapotte raampje naar buiten. Op zijn knieën voor de duivel zat een landloper te smeken voor zijn leven. Dries kende deze landloper. Ze noemden hem in Steensel de “luie apostel”; ook werd hij wel het “soepmanneke” genoemd.
Het soepmanneke was een niksnut en werken had hij nog nooit gedaan. Toen hij twintig jaar werd, is hij koloniaal geworden en heeft jaren in Indië gezeten. Daar konden ze hem echter niet meer gebruiken en toen hebben ze hem teruggestuurd naar Nederland. In de Kempen zwierf hij maar wat rond en leefde van de bedelstand. In zijn rugzak droeg hij wat kleding, maar het leken meer lompen. In de dorpen schooide hij om brood en in de winter om soep. Slapen deed hij meestal in oude schuren en in de zomer sliep hij ook regelmatig in de open lucht. Maar ook het soepmanneke werd ouder en zijn gezondheid ging steeds verder achteruit. Hij zou het niet lang meer maken en was blij dat hij bij het knekelhuiske nog onderdak kon vinden. Hij kon bijna nergens meer terecht en wilde gaan slapen op het stro dat altijd in het gebouwtje lag, zodat hij nog enigszins warm kon liggen.
Wie heeft er tegenwoordig nog compassie met een oude zwerver? Misschien wel de bomen uit het bos, want deze kreunden zachtjes. Echter de duivel kende geen medelijden met het soepmanneke. “Luie apostel”, zo sprak hij hem aan, “het is afgelopen met je. Je hebt voortaan genoeg gezworven. Je hebt genoeg kou geleden. Het wordt tijd om het wat warmer te krijgen. Een beetje hitte zal je goed doen."
“Dit loopt helemaal uit de hand. Hier moet wat gebeuren”, dacht Dries. “Voordat het te laat is, moet ik in gaan grijpen." Als de wiedeweerga rende hij naar het dorp en liep direct door naar de kerktoren. Dries luidde de klok. Zwaar dreunden en golfden de mooie klanken van de Steenselse Luciaklok over het dorp. De mensen kwamen direct naar buiten. De klok werd immers alleen geluid in geval van een brand of wanneer er zich een rampspoed voltrok. Maar nergens was er wat te zien of te merken. Toen trok iedereen maar naar de toren om te kijken wie de klok aan het luiden was. Toen ze daar aankwamen zagen ze Dries in de deuropening staan. “Allemaal naar het knekelhuiske”, brulde Dries. “Allemaal rieken en bijlen meenemen, want d’n duvel zelf heb ik er gezien. Hij neemt de luie apostel mee naar de hel."
En ook al was de luie apostel nooit echt in tel geweest bij de Steenselnaren, dit konden ze niet over hun kant laten gaan. Niemand verdient het om naar de hel te gaan. Dat mocht niet gebeuren en alle dappere mensen van Steensel trokken naar de Zandstraat om de duivel eens goed onder handen te nemen.
De oude pastoor, die niet meer goed ter been was, klom op de rug van Janus, de kerkmeester, om toch maar op tijd te zijn. Had Onze-Lieve-Heer ook niet op een ezel gereden, toen hij de gevaren trotseerde? Toen ze bijna bij het “knekelhuiske” waren, maar al niet meer zo snel liepen, schoot er opeens een blauwe steekvlam recht omhoog. De lucht was fel verlicht en het stonk er geweldig.
Wat was dat nou, en wat hoorden ze toch in de verte? De klok van Steensel begon weer zachtjes te luiden, zonder dat er iemand aan het touw trok. Het was de doodsklok die klonk voor de luie apostel. “Berkenhout brandt goed”, zoals de klok in Steensel altijd roept. Maar ineens klonk er een schelle schaterlach: “De luie apostel brandt ook goed." Het was de duivel die samen met de luie apostel in de blauwe vlammen omhoog ging, de Steenselse bevolking in verbijstering achterlatend.
De Romeinen schreven op belangrijke plekken in hun rijk altijd: “Siste viator”. Bezoekers, sta even stil bij wat er hier gebeurd is. Wanneer je nu door de Zandstraat loopt en in de buurt van "D'n Duvelsberg” bent, blijf dan eens stilstaan en luister maar even. Het lijkt dan net of je de dennentakjes zacht hoort fluisteren: “Siste viator, siste viator." Sta dan even stil en denk aan wat hier gebeurd is. Wat voor gemene en laffe streek de duivel hier geleverd heeft. En denk aan de luie apostel, een landloper die weliswaar een nietsnut was, maar het niet verdiende om naar de hel meegenomen te worden. Begrijpen jullie nu een beetje waarom die plek voor altijd “D’n Duvelsberg” wordt genoemd ?