Het verhaal

Een beetje rechtgeaarde Steenselnaar kent het verhaal van de bende van Steensel of heeft er wel eens van gehoord. Het verhaal van de dievenbende die rond 1800 onze streken onveilig maakt met inbraken en beroving. “Ze waren met zijn achten en stalen alle nachten." Vier van hen worden in mei 1805 in Den Bosch opgehangen. Het verhaal is vaak verteld en beschreven. Onder andere in het boek Drie Zaligheden (“Uit armoede op het dievenpad”) en op 24 december 1986 in het Eindhovens Dagblad door journalist Ed van de Kerkhof (“Een gil in de nacht”).  We kennen het uit overlevering, maar met name van de bewaard gebleven letterlijke verslagen van de verhoren en vonnissen voor de Hoge Vierschaar in Den Bosch. Een handgeschreven kopie zit in het archief van Harrie Huijbers.  
Op 30 november 1804 bevat de Bossche krant het volgende bericht uit Eindhoven: “Heden arriveerde alhier Pieter Bolsius, schoutciviel te Eersel, bij zich hebbende twee karren met dieven van een complot van het dorp Steensel, die zich sedert enige jaren door gewelddadige inbraak berucht hebben gemaakt.”  Vervolgens worden ze naar Den Bosch gebracht, gevangen gezet, verhoord en veroordeeld.

Op de karren zitten Joost de Rooy, 34 jaar oud, uit Steensel, van beroep varkensstouwer (=drijver) en ’s winters actief in de jacht. Hij is onbetwist de leider van de bende en hij doet mee aan elke overval. Verder Coob van de Weijer, boerenknecht uit Steensel, geboren in Helmond, 50 jaar, en zijn zoon  Gerard, wever van 22 jaar. En ook uit Steensel Hendrik Koenen, oud  43 jaar, geboren te Riethoven, van beroep metselaar. Daarnaast de broers Piet en Bartel Smolders, 40 en 29 jaar oud, arbeider en boerenknecht, geboren in Knegsel. Er doen ook twee vrouwen mee, de zussen Jennemie en Johanna van de Poel. Jennemie is de echtgenote van Hendrik Koenen. Johanna, oud 30 jaar, woont in Steensel bij haar vader in en werkt ’s zomers in Holland en ’s winters thuis als spinster. Bij de overvallen staan zij op de uitkijk. Tenslotte nog Hendrik van Ham uit Steensel, die bij enkele inbraken betrokken is geweest. Hendrik verklikt zijn maten in november 1804 bij de schoutciviel en treedt op als kroongetuige tegen de andere verdachten als hem “genade en straffeloosheid” wordt toegezegd.

Verteld wordt dat ze zwarte vegen op hun gezicht maken om onherkenbaar te zijn, dat ze de hoefijzers achterstevoren onder de paarden slaan om met hun sporen te misleiden.  Joost de Rooij zou kerkmeester en voorzanger zijn  in de kerk. Maar dat blijkt nergens uit. Ze gaan uit "erremoei" op het dievenpad. Van Coob van de Weijer is beschreven hoe armoedig hij woont in Steensel. Het zijn geen boeren. Vaak op zoek naar los en vast werk en daarom veel op reis. Ze weten waar geld en goederen te halen zijn. Uit de verhoren blijkt in welke plaatsen er ingebroken wordt. In de omgeving van Steensel, Eersel en Knegsel, maar ook in Acht, Best, Breugel, Nederwetten, Boxtel, Gilze, Waalwijk, Breda en Helchteren en Houthalen. 'Den Bosch' bemoeit zich ermee omdat de bende op een groot aantal plaatsen in Brabant actief is geweest en de zaak dus niet door de plaatselijke schout en schepenen worden behandeld. Eerst ontkennen de bendeleden alles. Gerrit van de Weijer bekent als eerste en, na soms zeven verhoren, leggen tenslotte alle bendeleden een volledige bekentenis af.

 
Op 3 mei 1805 wordt het vonnis over de mannen uitgesproken en op 7 mei over de vrouwen. Stelen en roven met huisbraak zijn de punten waarop het vonnis is gebaseerd. Het vonnis zal anderen “te voorbeeld en afschrik moeten zijn” en daarom wordt er streng gestraft. Als eerste zal Hendrik Koenen worden gestraft “dat de dood erop volgt”. Vervolgens komen Piet Smolders, Coob van de Weijer  en Joost de Rooij aan de beurt. Joost de Rooij, de leider, moet de executie van drie kornuiten aanschouwen. Dan is hij zelf aan de beurt. Bartel Smolders krijgt een bijzondere straf opgelegd. Hij moet met de strop om de hals het ophangen van vier bendeleden meemaken, als een soort waarschuwing: 'Zo dicht ben je bij ophanging". Dan wordt hij gegeseld, gebrandmerkt en voor 25 jaren opgesloten in een tuchthuis en tot slot voor eeuwig verbannen uit Brabant. Hij zit zijn straf uit in het tuchthuis van Den Bosch. In 1820 krijgt hij een strafverkorting van 5 jaar. Gerrit van de Weijer, de zoon van Coob, en Hendrik van Ham worden niet veroordeeld.

 
Op 10 mei 1805 vindt de ophanging plaats voor het stadhuis van Den Bosch. Van Coob van de Weijer weten we dat hij op 10 mei 1805 op het St.-Janskerkhof van Den Bosch is begraven. In de huwelijksbijlage van Henrica van de Weijer, dochter van Coob, zit een kopie van het Register van Begraven van de Stad ’s-Hertogenbosch.   
Jennemie van de Poel wordt gegeseld, moet 12 jaar in een tuchthuis verblijven en de rest van haar leven buiten Brabant doorbrengen. Haar zus Johanna wordt eveneens gegeseld en krijgt 48 uren om Brabant te verlaten. Dit alles halen we uit de archieven van de Hoge Vierschaar. Maar wat zeggen de archieven uit Steensel over deze inwoners?

In onze archieven
In het jaar 1805, als vier leden van de bende van Steensel  in Den Bosch opgehangen worden,  is Joannes Mack (uit Leende) pastoor in Steensel. Van zijn hand zijn geen aantekeningen over deze dorpsgenoten bekend. Maar in de streek houdt het blijkbaar de gemoederen wel bezig. Pastoor Cools van Duizel (een witheer van Tongerlo) vermeldt in het doopboek een "ad memoriam". “Zes inwoners uit Steensel en Knegsel zijn in Den Bosch door de hand van de beul geworgd, met name Joost de Roij, Heijn Coenen, Piet en Bartel Smolders, broers, Coob van de Weijer en zijn zoon Gerrit.  ’s Anderdaags zijn twee medeplichtige vrouwen gegeseld, gebrandmerkt en tot het tuchthuis veroordeeld.” Niet alle zes worden opgehangen. Bartel Smolders en Gerrit van de Weijer ontlopen het gruwelijke lot van de strop. Zij krijgen dezelfde straf als de vrouwen.

Op de broers Smolders na, zijn alle bendeleden inwoners van Steensel. Wat vinden we in de kerkboeken van dopen, trouwen en begraven en, na 1811, in de burgerlijke stand over hen en hun nazaten terug? Feiten, vermoedens en vervolgvragen.
Eén ding is opmerkelijk en daar is bij mijn weten nooit eerder op gewezen, maar Joost de Rooij, Hendrik Koenen, Jennemie en Johanna van de Poel en Hendrik van Ham zijn familie van elkaar, (aangetrouwde) neven en nichten. De naam Van de Poel smeedt de familiebanden. Het Steenselse gezin van Joannes Willems van de Poel, gehuwd met Joanna Judocus/Joost/Joosten van der Heijden, legt daarvoor de basis. Drie van hun negen kinderen vormen gezinnen waar de bendeleden verwant mee zijn.   

  1. Dochter Anna Catharina van de Poel (1734) trouwt in 1754 in Steensel met Adrianus de Rooij. Joost (Judocus) de Rooij is hun zoon, geboren op 25 november 1767 alhier. In Steensel krijgen zijn ouders zes kinderen, vier jongens en twee meisjes. Joost de Rooij heeft dus broers en zussen. Opmerkelijk is dat tussen het huwelijk van zijn ouders en de geboorte van hun eerste kind (Justina) in Steensel 12 jaar verschil zit. Het gezin heeft in die jaren wellicht ergens anders gewoond en we weten niet of er meer kinderen zijn.  Later treedt Joost (Judocus) de Rooij vijf keer op als getuige bij een doop in Steensel.  
  2. Broer Judocus van de Poel (1738) treedt in 1766 in Steensel in het huwelijk met Anna Gertrudis Smets/Smits. Zij zijn de vader en moeder van Jennemie en Johanna. Van deze dochters vinden we geen geboortedata in Steensel. In de verhoren staat dat Johanna in Hapert is geboren. Zijn de gezinnen van Adrianus de Rooij en Judocus van de Poel misschien een keer op en neer verhuisd naar Hapert? Op 6 mei 1840 overlijdt in Steensel Johanna van de Poel, ongehuwd, 75 jaren, geboren in Hapert. Is zij na haar vonnis en verbanning uit Brabant later toch teruggekeerd naar Steensel?
  3. Broer Petrus van de Poel (1745) huwt Petronilla Terwedue in 1771 in Steensel. Hun dochter Joanna is later de vrouw van Hendrik van Ham.   Overigens, de moeder van de broers Piet en Bartel Smolders uit Knegsel heet Arnolda Jacobus van de Poel. Zij trouwt in 1753 in Steensel met Petrus Petrus Smolders zoals de schepenbank van Vessem dat  vastlegt. Hij is gedoopt en woont in Steensel, zij in Knegsel. Zij krijgen twaalf kinderen en Bartel (Bartholemeus) is de jongste, geboren in 1775. Zijn broer Piet (Petrus) van 1765 is tien jaar ouder. Moeder Arnolda is waarschijnlijk een dochter van Jacobus van de Poel, gedoopt en komend uit Steensel, die drie keer in Knegsel in het huwelijk treedt. De relatie van Jacobus met het gezin van Joannes Willems van de Poel, waar de Steenselse bendeleden verwant mee zijn, is niet bekend.
  4. Hendrik Koenen, die in het doopboek Gerits en in het trouwboek Geraerts heet, is geboren en gedoopt in Riethoven op nieuwjaarsdag 1763. Op 2 mei 1790 trouwt hij in Steensel als Henricus Geraerts met Joanna Maria (Jennemie) van de Poel. Zij krijgen in Steensel twee zonen: Joannes Geraerts in 1791 en Josephus Geraerts in 1793. Deze Josephus, van beroep dagloner, overlijdt 38 jaar oud op 10 november 1831 alhier. Jennemie is na het vonnis spoorloos verdwenen. 
  5. Hendrik (Henricus) van Ham, geboren (1760) en getogen in Steensel, trouwt daar op 31 mei 1795 met Johanna van de Poel. Het trouwboek vermeldt met dispensatie in de derde graad. Tussen 1795 en 1815, dus ook nog na 1805, het jaar van het vonnis, worden uit dit huwelijk zeven kinderen geboren, vijf dochters en twee zonen. Hij overleeft de terechtstellingen, keert terug in Steensel en blijft daar wonen. Hij overlijdt er in 1834. Leeftijd 73 jaar en beroep dagloner, staat in de overlijdensakte van de gemeente. Zijn vrouw Johanna sterft 13 jaar later (1847) in Veldhoven.
  6. Coob (Jacobus) van den Weijer komt oorspronkelijk niet uit Steensel. Geboren in Helmond (1757), getrouwd in Breugel (1783) met Christina van Deursen, waar een jaar later hun eerste kind Gerardus (Gerrit) wordt geboren, vestigt het gezin zich via Eersel (geboorte dochter Christina) in 1787 in Steensel (Zie ook de stamboom Van Rooij-Iding op Genealogie online). In Steensel worden nog zes kinderen geboren. Na het proces in 1805 is van Gerrit geen spoor meer te vinden. In 1832 op de eerste kadasterkaart wonen de weduwe (overleden 1839) en kinderen van Jacobus van den Weijer in een alleenstaand huisje langs de weg van Riethoven naar Knegsel, nog voor de kruising met de Eindhovenseweg; op de plaats waar na de oorlog Peer Moors en Anna Bijnen wonen (Riethovenseweg 4-6).