Meester Pieter Cox in Steensel, 1867 - 1898
Klimmen in de toren
Bij de start begin 2013 van de werkgroep Stinsels Archief zijn we als een van onze eerste activiteiten samen in de oude toren van Steensel geklommen. Een bezoek aan het oudste wat Steensel kent en aan de monumentale klok die er bovenin hangt, leek ons te horen bij een goede start. Iemand van de gemeente was erbij, want je kunt er niet zomaar in. De sleutel ligt bij de gemeente. Klimmen in de toren is indrukwekkend, maar wel een beetje een hachelijke onderneming. Eerst via een donkere uitgesleten stenen wenteltrap en daarna klimmend over een hoge smalle wiebelende ladder zonder enige steun kom je op de klokkenetage. Arbo-technisch onverantwoord en daarom heeft de gemeente als eigenaar nu een plan uitgevoerd om die situatie te verbeteren. Want monumentenwacht, houtinspectie en voor onderhoud van klok en elektrisch uurwerk moeten werkers veilig boven in de toren kunnen komen. Op ons aandringen zorgt de gemeente er tevens voor dat een publieksvriendelijke toe- en opgang mogelijk is, zodat sinds medio 2016 ook dorp-, streekgenoten en toeristen veilig de toren in kunnen klimmen.
We hebben de ruimte in de toren gezien, op veel bijzonderheden gelet en tal van foto’s gemaakt. We weten waar de klepel hangt. De grote M van Monument bekeken op de klok van 1495, aangebracht door de Duitsers in de oorlog. Hier hangt één van de grootste, zwaarste en welluidendste klokken van de gehele Kempen. Het half acht zien en horen slaan. Even van het uitzicht genoten. De ene tekstregel gelezen (+ lucia is minen naem myn gheluit sy gode bequaem also verre als men my horen sal wilt got bewaren overal wouter kaeiwas heft my ghemaeckt int iaer *m* cccc xcv doen waren kerckmeesters peter van bersse ende dieric verdonc) en het pelgrimsinsigne van Lucia op de klok aanschouwd. De klok heeft een middellijn van 1,43 meter en is gemaakt door Wouter Kaeiwas uit Hoogeloon. Hij heeft ook de kerkklokken gegoten van Riethoven. Het is niet helemaal duidelijk wat er precies met de tekst op de rand van de klok bedoeld wordt. De klank van de klok is God welgevallig en dat geldt ook voor de bewoners van Steensel die haar horen. Zij zullen door haar beschermd worden. Het kan ook zijn dat bedoeld wordt dat de klok verzoekt om God overal (in het hart) te bewaren. Ieder mag er zijn eigen invulling aan geven. De klokkenstoel waar de klok in hangt, is een machtig houten bouwwerk. Daarop staat een inscriptie: 1871 P. Cox
Ab en Gerard Cox in Steensel
Gerard Cox is bekend van radio, tv en theater. Je kunt hem kennen van cabaret (Lurelei, Cox en Halsema), toneel en liedjes als “ ’t is weer voorbij die mooie zomer” en op tv van “Toen was geluk heel gewoon”. Vorig jaar (2015) werd Gerard Cox 75 jaar en dat kwam op tv bij Omroep Max. In dat programma schoof ook zijn broer Ab (Albert) aan. Toen hun levensloop ter sprake kwam zei Ab dat ze voorbestemd waren om in het onderwijs terecht te komen, want “overgrootvader was hoofd van de school in Steensel”.
Dat klopt! In de tweede helft van de 19e eeuw, om precies te zijn van 1867 tot 1898, is meester Peter of Pieter Cox 31 jaar lang hoofdonderwijzer in Steensel. Hij is in mei 1843 geboren in Bergeijk uit het huwelijk van Peter Cockx en Anna Elisabeth van Gompel. Zijn vader komt oorspronkelijk uit Hapert. Oudste zoon Peter gaat in 1859 op 16-jarige leeftijd als kwekeling in Eindhoven vier jaren naar de Normaalschool. Zo noemt men de opleiding tot onderwijzer in die tijd. Nog in zijn schoolperiode begint zijn loopbaan in 1861 als tijdelijk waarnemer te Dommelen. Daarna is hij vier jaren onderwijzer in Nistelrode en een jaar in Valkenswaard, alvorens in november 1867 benoemd te worden tot hoofd der school in Steensel. Hij komt als vrijgezel in de leeftijd van 24 jaar naar het dorp dat toen ongeveer 50 huishoudens telt. In 1894 noteert meester Cox zelf 57 gezinnen met 272 inwoners in Steensel. Het aantal schoolgaande kinderen schommelt al die jaren rond 40.
Het bevolkingsregister van de gemeente Duizel en Steensel 1862–1869 vermeldt dat Peter Cox zich op 1 november 1867 vestigt in Steensel (sectie B) op nr. 59. Op dat nummer woont in de registratie van 1870–1880 het gezin van Henricus van Hout en Maria Catharina Beks. Was hij even kostganger hier? De locatie is aan de Eindhovenseweg op de hoogte van later café-herberg De Ster (“de Staar”).
Meester Peter Cox krijgt in Steensel kennis aan Wilhelmina Rademakers, de dochter van zijn voorganger, en trouwt met haar in april 1869. Zij wonen vanaf dan in het schoolhuis en krijgen acht kinderen, vier jongens en vier meisjes. Een van de zonen, Albertus Adrianus, hier geboren in 1876, is de opa van Ab en Gerard Cox.
Na de uitzending heeft Stinsels Archief contact gezocht met de broers en hen uitgenodigd om naar Steensel te komen. Meester Cox heeft namelijk wel heel duidelijk zijn sporen achter gelaten in het dorp. Hij laat in 1884 de oude school bouwen die nu nog als monument in de Joseph Schulteweg staat. Hij woont met zijn gezin in het schoolhuis dat vroeger aan de school vast gebouwd stond. Hij schrijft een pompeus gedicht over d’n ouwe toren (‘Gegroet, schoone toren ! die prijkt over ’t veld’), dat door hem ook op muziek is gezet. De melodie is bekend en het kan dus nog steeds gezongen worden. Het gedicht, vergezeld van een door hem geschilderd klein aquarel van de toren en kerk, stamt uit 1876 en wordt in een aangepaste versie (“in de nieuwe spelling geschreven…”) in 1893 gepubliceerd in de katholieke volksalmanak van Alberdingh Thijm. En inderdaad de inscriptie ‘1871 P. Cox’ in de klokkenstoel boven in de toren is van zijn hand.
Onze uitnodiging wordt zeer gewaardeerd en op een zonnige vrijdag in mei 2015 zijn de broers Ab en Gerard Cox op bezoek geweest. Ontvangen in de tuin van hun overgrootvader zijn we met hen in de voormalige school en in de toren gaan kijken. Ab is meer dan 20 jaar geschiedenisleraar geweest, vandaar zijn bijzondere belangstelling voor het verleden, en heeft heel wat documentatiemateriaal over de familie Cox bij zich, waarover Stinsels Archief nu mag beschikken. Het betreft:
- een aantal nog met de hand geschreven teksten van overgrootvader;
- het muziekboekje van meester Cox met daarin het origineel in muziekschrift van zijn ode aan de toren van Steensel en met aantekeningen over zijn onderwijzersloopbaan op de binnenkant van de kaft;
- een ingebonden Katholieke Illustratie jaargang 1884/85 met vele aantekeningen van hem op de kaft en in de kantlijnen;
- veel fotomateriaal over de familie Cox.
Dit meegebrachte materiaal vormt de bron voor het schrijven van dit artikel.
De broers vertellen vele verhalen over de gezinsleden van meester Cox en over hoe Steensel vaak in de familie ter sprake kwam. Als klap op de vuurpijl voor ons archief hebben de broers aan de voet van d’n ouwe toren samen het gedicht van hun voorvader voorgedragen en dat is op film vastgelegd.
Meester Cox vertrekt later uit Steensel. In 1897 overlijdt zijn vrouw, in augustus 1898 eindigt zijn dienstverband hier en in november hertrouwt hij nog in de gemeente Duizel en Steensel met Anna Maria Hubertina Schrurs, een Belgische uit de Voerstreek en weduwe uit Gulpen. Het lijkt erop dat hij daarna in verschillende plaatsen in Limburg en rond Eindhoven telkens kort invalt, om uiteindelijk op 18 december 1914, 71 jaar oud, in Gulpen te sterven.
Het gezin van meester Peter Cox
Zoals gezegd treedt meester Peter Cox twee jaar na zijn komst naar Steensel, 24 jaar oud, daar in het huwelijk met Wilhelmina Rademakers, de dochter van zijn voorganger Theodorus Rademakers. Wilhelmina is 7 jaren ouder dan de meester en ten tijde van het huwelijk 33 jaar.
Schoonvader Theodorus Rademakers, geboren in 1792, komt uit Duizel. Hij is vanaf 1822 de eerste katholieke onderwijzer in Steensel na de protestantse tijd in een nieuwe school. De pastoor betrekt in 1823 een nieuwe pastorie en de oude, gelegen aan de Straat (nu Joseph Schulteweg), wordt voor een bedrag van f 335 verbouwd tot school en schoolhuis.
De schoolopziener (inspecteur) had voor zijn onderwijskundige kwaliteiten weinig goede woorden over. De schoolopziener schrijft in mei 1826 dat Rademakers oprecht van mening is dat onderwijs onder de pannen gezonder is dan onder een plafond, en een open vuur of haardstede beter dan een kachel; de kwade luchten van zovelen in één ruimte kunnen gemakkelijker naar buiten. Na een werkbezoek in 1848 houdt de schoolopziener hoofdbezwaren tegen Rademakers, namelijk volslagen gebrek aan orde en verregaande onreinheid, zowel in zijn school als op zijn kleding, zodanig dat hij telkens het voorkomen van een echte landloper had. Men kan dit niet los zien van de tijdsomstandigheden. Rademakers was vroeg weduwnaar en om de kost te kunnen verdienen naast schoolmeester ook boer. De vermaningen helpen niet.
Het gemeentebestuur stelt een schoolcommissie in maar in 1854 volgt een uitspraak van G.S. dat wanneer hij opnieuw aanleiding tot klachten mocht geven … “hij in de uitoefening zijner bediening worde geschorst”. Zover komt het niet voor zijn overlijden in1867.
Uit het huwelijk van Theodorus Rademakers met Anna Maria Tops uit Oerle worden vijf kinderen geboren, drie jongens en twee meisjes. Dochter Maria Elisabeth en zus van Wilhelmina trouwt met molenaar Joannes van Grootel van de Stevertse watermolen en zoon Judocus met Petronella van Grootel, de zus van de molenaar. Na de dood van Theodorus Rademakers in maart 1867 is Peter Cox in het najaar zijn opvolger. Als hoofdonderwijzers en een dubbele verwantschap aan de Steenselse molenaars in de familie moeten zij vooraanstaande personen in het dorp zijn geweest.
Meester Peter Cox heeft zijn schoonouders niet gekend. Vader en moeder Rademakers zijn al voor zijn komst naar Steensel en voor zijn huwelijk overleden. Zijn kinderen worden alle acht in Steensel geboren, zonder een opa en oma Rademakers en zwermen evenals vader Peter Cox rond 1900 uit.
De vier zonen gaan huns weegs. De oudste Dorus komt in Luik terecht. Piet, opgeleid tot smid, trekt als rijksveldwachter, werkend bij de politie, via plaatsen in Friesland naar Den Haag. Docus (Judocus) verhuist naar Kerkrade. Het werk van Albert, de opa van Gerard en Ab Cox, bij de douane (eerst opgeleid tot schoenmaker) brengt hem uiteindelijk naar Rotterdam. In de barre hongerwinter van 1945 en na omzwervingen door het land sterft hij in Groningen en is later in Schiedam begraven.
Zoon Theodorus Cox uit Luik is in zijn tijd een bekend figuur, omdat hij meewerkt aan de ballonvluchten van professor Piccard. In de tijd tussen de wereldoorlogen zijn dat huzarenstukjes die door velen worden gevolgd. Auguste Piccard is een Zwitserse fysicaprofessor in Brussel die in 1922 de eerste proefnemingen met ballonvluchten begint om de stratosfeer te bereiken. Hij wil bewijzen dat mensen op die zuurstofarme hoogtes kunnen overleven. Ook wil hij de kosmische straling bestuderen. De gondel onder de ballon is gemaakt door koperslager Th. (Dorus) Cox, 28 Rue Comhaire, Luik, fabrikant van metalen biervaten. Bijzonder is dat eerst aan anderen het plan van de gondel is voorgelegd, maar dan niet één het na bestudering aandurft. Daarna wordt de heer Cox aangezocht en hij brengt het werkstuk na 6 weken arbeid in een werkplaats waar niemand wordt toegelaten tot een goed einde. Op 27 mei 1931 vertrekt een ballon met aan boord Piccard en een assistent. Ze bereiken een hoogte van 15.781 meter, waar ze urenlang verblijven. De slappe ballon landt na ruim 23 uur in Tirol. Het jaar daarop doet Piccard weer een vlucht en bereikt dan een hoogte van 16.940 meter. Curieus is dat Piccard daarna besluit zich aan onderzoek naar de diepzee te wijden. Zijn vluchten en diepzeeduiken zijn wereldnieuws. De Belgische striptekenaar Hergé (o.a. Kuifje) baseert de stripfiguur professor Zonnebloem op Auguste Piccard. (bron Wikipedia)
Tot het gezin Cox behoren ook vier dochters, geboren en gedoopt in Steensel. De jongste Geertruda Martina (Truitje) sterft jong op 2-jarige leeftijd. De twee oudste dochters, Anna Elisabeth en Anna Maria treden, na eerst op kostschool te zijn geweest in Alphen (gem. Appeltern, Gelderland; dat geldt ook voor zoon Peter), in bij de zusters Ursulinen en vertrekken naar het voormalig Nederlands Indië, nu Indonesië. De foto is genomen in Batavia. Zittend de oudste Mère Boniface (Anna Elisabeth) en staand Mère Timothé (Anna Maria). De zusters Ursulinen hebben een grote invloed gehad op de familie. Mère Boniface op afstand, omdat zij vanaf haar 20ste in Indië verblijft en daar volgens de verhalen een belangrijke rol heeft gespeeld, zelfs nog in de tijd van Soekarno. Mère Timothé is ook in Indië geweest, maar is teruggekomen. Zij is ernstig ziek geweest en woont o.a. in Vught en Nijmegen.
De andere dochter is Wilhelmina, oudtante Mina, die na het einde van het dienstverband van meester Cox met het gezin mee uit Steensel vertrekt, maar het laatste deel van haar leven bij de zusters in Veldhoven in het klooster achter de kerk woonde. Zij komt in die tijd nog geregeld in Steensel op bezoek bij juffrouw van Grootel en bij Hein van Hout of naar het graf van haar moeder. Zij overlijdt in 1959 in Veldhoven en is begraven op het kerkhof van Steensel. Haar graf is intussen geruimd, maar wel op een foto vastgelegd.
Schenkingen van de zusters Ursulinen Cox
Er is meer dan een schoolgebouw, gedicht, lied en inscriptie achter gebleven in Steensel van deze familie Cox. Overigens door de meester zelf nadrukkelijk geschreven met een hoofdletter C om zich te onderscheiden van de andere familie Kox met een K die toen bij hem in de straat woonde en nu nog in Steensel woont.
Nu de zelfstandige parochie Steensel is opgeheven en is opgegaan in de parochie Willibrordus Eersel heeft onze werkgroep stukken uit het parochie-archief in mogen zien. Daartoe behoren, zeer interessant, de doop-, trouw- en begraafboeken vanaf 1792 en ook de memorialen van de pastoors. Daarin schreven de pastoors de belangrijkste gebeurtenissen en wetenswaardigheden van hun parochie op. De een uitgebreider dan de ander. Zo heeft bijvoorbeeld pastoor Verbunt goed beschreven wat er in de oorlogstijd in Steensel rond kerk en pastorie gebeurde. Interessant is ook wat de pastoors melden die in de jaren ‘30 van de vorige eeuw de nieuwe kerk realiseren. En daar komen de dochters van meester Cox weer om de hoek kijken. Uit de memoriaal van pastoor Wilhelmus Dekkers (1929-1931): https://strato-editor.com/.cm4all/uproc.php/0/.zusters%20Cox.jpeg/picture-400?_=183048d4e8b
1930: 1 Maart. Als geschenk gegeven aan de Parochie Steensel eene massief vergulde monstrans. Kosten f. 2.500.--. De schenkster is Ida de Rochemont, door bemiddeling van Mère Timothea Cox, Mariaoord Vught.
En pastoor Th. Matthijsen (1931-1944) schrijft:
1932: 14 April. Als geschenk gegeven aan de parochie van de H. Lucia te Steensel: een verguld zilveren lumula doos - rijk bewerkt door de firma Esser te Weert. De schenkster is: Mejuffr. Ida de Rochemont door bemiddeling van Mère Thimathea Cox, "Mariaoord" Vught.
1932: Als geschenk gegeven aan de parochiekerk van de H. Lucia te Steensel een zending kerkgoederen namelijk een in kleuren bewerkte albe-priestersuperplie, 4 misdienaars-kleedjes, altaarrand, communiekleed, missaalkleedje alsmede een lofstool. De gulle geefster is Mère Xavier Rel. Urs. Overste van het Ursulinen-klooster te Malang, Ned. Indië.
Op 5 december 1933 heeft Mejufr. Ida de Rochemont, door bemiddeling van Mère Thimothea Rel. Urs. te Vught aan de parochiekerk te Steensel cadeau gedaan: een koperen-verzilverd wierookvat met idem scheepje, alsmede 6 roode misdienaarstoogjes, 6 superplies en 4 altaarkussens. Retribuere dignare Domine.
De schenkingen worden betaald door Ida de Rochemont. Deze dame is de dochter van generaal Johannes Isaak De Rochemont van het KNIL, die een belangrijke rol vervult als adjudant en adviseur van de Gouverneur Generaal in Ned. Indië. Ida is niet onbemiddeld en is een vriendin van tante Mina. Met haar heeft zij verschillende reizen gemaakt, ook naar Indië voor een bezoek aan de zusters. Op de foto zit tante Mina en de Indische dame Ida de Rochemont staat naast haar in oosterse kledij. De giften zijn nu nog aanwezig in de kerk. Hoe lang nog?
Influenza
Sinds we penicilline, anti biotica en vaccins kennen is onze vrees voor een griepje of longontsteking sterk verminderd. Vroeger was dat wel anders. De Spaanse griep in 1918 bijvoorbeeld vergt vele slachtoffers. Angst voor griep, longontsteking of tbc zat er toen goed in bij de mensen. Op de binnenkaft van zijn liedjesboek schrijft meester P. Cox: “Begin maart 1883. Dit boekje gekocht bij M.F. van Piere te Eindhoven, toen ik met Piet (die zijn Eerste H. Comm. moest doen) kledingstukken voor en met hem was gaan koopen aldaar. Onderweg voelde ik voor ’t eerst dat ik ziek werd. (Influenza)”
Meester Pieter Cox is een trouwe lezer van de Katholieke Illustratie. Een ingebonden jaargang van 1884/85 zit bij de documentatie die zijn nazaten de broers Ab en Gerard Cox bij Stinsels Archief achterlieten. Vele mensen in het katholieke zuiden lazen dit tijdschrift. Met mij hebben anderen beslist ook ooit ingebonden exemplaren teruggevonden op zolder. Meester Cox schreef in de kantlijn opmerkingen bij de artikelen. Zo ook in nummer 22 van deze 18e jaargang bij een artikel over verkoudheid “… waarvan – zo staat daarin - tegenwoordig bijna niemand verschoond blijft en die toch voor een honderd jaar totaal onbekend was. In het jaar 1882 kon Europa dan ook het eeuwfeest der verkoudheid vieren. Na een zeer strengen winter kwam er namelijk in 1782 eene lente, die op het stuk van veranderlijkheid der weersgesteldheid haars gelijke niet moet gehad hebben, en met haar waaide uit Rusland eene ziekte over, die tot dusver in het overige beschaafde Europa niet bekend was en daarom ‘modeziekte’ werd genoemd.”
Meester Cox voegt daar in de kantlijn aan toe: “En eene eeuw na 1782 (ongeveer) deed weer eene andere, doch afschuwelijker en gevaarlijker, ziekte hare intrede in Europa. Het was ook eene soort van verkoudheid, doch uiterst kwaadaardig, en voor welke, na 25 jaren, nog geen geneesmiddelen gevonden zijn. Die haar aan ’t lijf krijgt, kan er op rekenen, ze niet meer kwijt te raken, doch er vroeger of later aan te bezwijken. Ondergetekende heeft die ziekte nauwlettend gadegeslagen, hare werking nagegaan, ze persoonlijk gekregen en evenals zeer vele bekenden, vier en twintig jaren gehad. Aan de vuile ‘influenza’ zijn 25 – 30 mijner kennissen, zelf na lange jaren, overleden.”
Vervolgens haalt het artikel een geneesheer Page aan die zichzelf kastijdde om niet verkouden te worden. “Gedurende verscheidene winters nu draagt Page geen onderflanels meer, sedert hij die als remedie tegen eene verkoudheid in den winter van ’81 of ’82 aflegde. De verdere kuur bestond in flink wrijven met een natte spons, verder in een luchtbad met wrijven gedurende vijftien minuten in een koude kamer, een strenge onthouding van elke spijs, ondanks het oproerig gemor der hongerige maag, gedurende den ganschen dag, en eindelijk flinke wandelingen in de buitenlucht. Reeds den volgenden nacht waren alle koortsachtige verschijnselen verdwenen, de beklemde longen weer vrij, nauwelijks slechts een beetje heeschheid overgebleven, in één woord de volkomen genezing in aantocht. Wij zouden intusschen niemand – tenzij hij zelf dokter mocht zijn – aanraden op eigen hand zijn lichaam aan een dergelijke Spartaansche kuur te wagen.”
Maar meester Cox schrijft erboven: “Toch is zoo’n kuur niet zoo vreeslijk, als men zou meenen. Ik zelf heb 10 jaren lang, dag aan dag, zoowel op 24 juni als 24 december, met enkel een zwembroekje aan, barrevoets in sneeuw en ijs, elken morgen het bovenlijf met koud water begoten. Er zijn wellicht 100 menschen, die deze mijn handelwijze hebben gezien, van 25 april 1888 tot 5 april 1898. Dit duurde telkens 5 minuten; en na nuchteren nog spoedig dan een groot glas water gedronken te hebben, trok ik onafgedroogd, mijne kleren aan. Die kuur heeft mij veel verbeterd, doch het meest heeft mij geholpen: de verandering van luchtstreek.”
Meester Cox moet dit geschreven hebben toen hij al uit Steensel vertrokken was en meer in het Limburgse land verbleef. Op de kaft van de jaargang sluit hij zijn Steenselse periode af met een gedicht, zoals hij er met zijn poëtische gave eerder een over de toren schreef.
Wáár wordt de reinste vreugde, het waar geluk gevonden?
’t Is thuis, in cel en kluis, aan daaglijksch werk gebonden!
Wáár blijft het lijf gezond – de ziele rein en net?
’t Is thuis, bij water, pijp, courant en vroeg in ’t bed!
Wáár vindt men troost in ’t leed, de grootste zaligheid?
’t Is thuis, in cel en kluis, wanneer men werkt met vlijt!
Wáár zijt ge veilig voor de booze lastermenschen,
Die immers nimmer dan uw grootste onheil wenschen?
’t Is thuis, in cel en kluis, waar niemand u zal deren!
Blijf dus zeer verre van die vreemde, valsche beeren!
P. Cox, 5 Dec. (middernacht) 1897 (2 ½ maand na ’t overlijden van de vrouw)
Een zwaarmoedig vers. Overmand door verdriet en roddels, zo lijkt het, zit hij op het moment van schrijven wellicht niet zo goed in zijn vel. Maar historisch gezien is meester Cox een markante Steenselse persoonlijkheid, van wie gezegd werd dat hij met zijn vrij lange, rijzige postuur opviel tussen de kromgewerkte boeren, wevers, sigarenmakers en andere ambachtslui en fabriekswerkers in het dorp.