De Stevertse watermolen: een greep uit een rijke historie
Steensel heeft sinds eeuwen een watermolen. Op de eerste landkaarten die omstreeks 1600 gemaakt zijn over deze streek, wordt er bij Steensel al een molen ingetekend. In Steensel zijn in totaal drie molens geweest. Er is sprake van een windmolen die tussen Steensel en Eersel heeft gestaan en één of twee watermolens op de "Stevert". Momenteel bestaat alleen de watermolen op de "Stevert" nog. Hoewel het waterrad niet meer verbonden is met de Run, is duidelijk te zien hoe de molen gefunctioneerd heeft.
De eerste eeuwen
Reeds rond het jaar 1000, als de perikelen rondom de Noormannen zijn overwonnen en er wat meer vrede en welvaart in deze streek komt, verrijzen er op allerlei plaatsen molens. Deze molens hebben diverse functies zoals het oppompen van water, het malen van graan of het zagen van hout. De Run blijkt een goede vestigingsplaats voor watermolens te zijn omdat deze rivier een groot verval kent door het hoogteverschil tussen Eersel en Veldhoven.
De eerste schriftelijke achterhaalde bron over het bestaan van een molen in Steensel komt uit het hertogelijk cijnsboek (belastingboek) uit 1339/1340. Het betreft hier de beschrijving van een windmolen. Van de Stevertse watermolen wordt 10 jaar later melding gemaakt in een oorkonde bij het verkrijgen van het recht van gemeijnt (gezamenlijk gebruik mogen maken van woeste en braakliggende gronden).
Dit recht wordt verleend door de hertog van Brabant aan de inwoners van Steensel, Veldhoven, Wolfshoek (Knegsel) en Sitterd (Veldhoven). Omdat in latere akten sprake is van een windmolen te Eersel en een watermolen op de "Stevert", lijkt de veronderstelling gewettigd dat de windmolen, zoals vermeld in de eerste oorkonde, de molen is geweest die gestaan heeft tussen Eersel en Steensel aan de Alsbergdreef aan het einde van het Molenpad. In de 15e eeuw wordt dit zandpad al de "Molenwech" genoemd.
In 1439 is er sprake van twee molens op de "Stevert", waarvan de ene aan de Riethovense zijde van de Run heeft gestaan en de andere aan de Steenselse zijde. Of het hier gaat om een zogenaamde dubbele molen (zoals momenteel nog aanwezig bij de Dommelse watermolen) of dat de ene stond nabij de Nedermolen en de andere op de "Stevert", is niet helemaal duidelijk. Van de tweede molen is tot op heden niets meer teruggevonden. Zeker is wel dat de molenaars in die tijd over klandizie niet te klagen hadden. In 1446 moest er voor de windmolen te Eersel en de watermolen op de "Stevert" 26 rijnsguldens, 2 pond gember, 2 pond peper, 2 pond kaneel en 60 mud rogge aan pacht betaald worden. Een "gepeperde" prijs als men bedenkt dat die kruiden helemaal uit Azië kwamen en in die tijd erg kostbaar waren. Dit geeft eens te meer aan dat onze streek in deze periode een redelijke welvaart heeft gekend. Ook de middeleeuwse Steenselse toren dateert uit deze tijd.
In 1545 vindt er in opdracht van keizer Karel V een molenschouw (controle) plaats. Er is dan alleen nog sprake van een molen op de "Stevert". Of de andere molen dan alweer verdwenen is, is niet meer vast te stellen. Commissarissen en molenaars kunnen bij de visitatie wegens de grote droogte en de lage waterstand geen waterhoogte (van de pegel) meer vaststellen. Toch adviseren ze de keizer dat de pegel zo afgesteld moet worden dat de gronden bovenstrooms niet meer mogen onderlopen. Er moet voorts een sluis van acht voet breedte komen alsmede een overslag ter hoogte van het peil van twaalf voet. Verder krijgen de rechthebbenden de plicht om de brug "liggende op de dijk tot Westerhoven" te verbreden en behoorlijk te onderhouden.
Zorgelijke tijden
Als we in de geschiedenis ruim een eeuw verdergaan, komen we uit bij de generaliteitsperiode. We komen dan aan bij het tekenen van de Vrede van Munster in 1648. Steensel komt net als de rest van de Kempen onder toezicht van de Noordelijke Nederlanden. Naast het gegeven dat de inwoners het katholieke geloof niet meer mogen belijden, belandt ook de economie in een grote crisis. De handel die veel voorspoed heeft gebracht langs het Spindelpad, komt tot stilstand. Wanneer in 1688 ook de Fransen binnenvallen en Steensel op een vijftal huizen na volledig verwoest wordt, ontstaan er grote problemen in dit deel van de Kempen. De watermolen blijft nog wel gespaard, maar het is kommer en kwel. Het gemeentebestuur ziet zich in 1693 genoodzaakt om aan de toenmalige molenaar Evert Peters begeleidingsbrieven te verstrekken zodat hij ver buiten Steensel aan graan kan komen. In de brief staat dat hij genoodzaakt is om de nood van de arme inwoners van Steensel te verlichten en daardoor dagelijks met zijn paard en kar buiten de jurisdictie van de gemeente tarwe, rogge, boekweit en andere granen mag gaan halen. Er wordt aangegeven dat hij tot aan Boxtel en Breda gaat om de granen op te halen zodat hij kan voorkomen dat de inwoners van Steensel en directe omgeving de hongerdood zullen sterven.
In 1702 vallen de Fransen (ditmaal met de Spanjaarden) voor de tweede keer Steensel binnen en verwoesten weer het volledige dorp. Bewoners die na 1688 hun bestaan weer aan het oppakken waren, worden verdreven. Bij de inval van 1702 wordt ook de watermolen grotendeels verwoest. De molen wordt echter weer snel opgebouwd en gaat vanaf 1703 weer draaien. In 1743 wordt de maalinrichting wederom opgeknapt of er vindt een grote verbouwing plaats. Het jaartal 1743 staat vermeld op een van de balken in de molen, samen met de initialen F.P. (waarschijnlijk Frans Pellemans). Pellemans is een bekend molenaarsgeslacht in Oost-Brabant. Men heeft de molen steeds in bedrijf kunnen houden ondanks zeer moeilijke omstandigheden.
De negentiende eeuw
Omstreeks 1810 vestigt Willem van Grootel (geboren in 1780 te Stratum) zich in de Gerardushoeve in Riethoven. Deze hoeve ligt op de kruising van de Stevertsebaan met de Hobbel. Rond 1812 komt hij in het bezit van de molen op de "Stevert" en verhuist naar Stevert 22. Zijn zoon Michael (ook wel Machiel genoemd) zet daarna het bedrijf voort. Deze Michael deserteert echter uit het leger omdat hij tijdens de Tiendaagse Veldtocht van 1830 niet tegen zijn Belgische vrienden wil gaan vechten . Om die reden gaat hij naar Schulen in België en wordt daar molenaar. Deze molen staat inmiddels in het Openluchtmuseum Bokrijk. Het is niet helemaal duidelijk wie tijdens deze periode de molenaar op de "Stevert" is geweest. Van 1854 tot 1898 is de jongste zoon van Willem, Johannes, de molenaar van de Stevertse molen. Dat het vooruitstrevende molenaars waren, blijkt wel uit de Meijersche Courant van 17 september 1887, waarin te lezen staat dat er een stoommachine in gebruik is genomen: “De nieuwe stoommachine op de watermolen van de heer Van Grootel is reeds in werking en heeft met de laatste droogte in een werkelijke behoefte voorzien. Menigeen kwam van heinde en verre het gehucht de "Stevert" uit nieuwsgierigheid een bezoek brengen.”
Vanaf 1898 neemt zoon Michael (geboren in 1858) de molen over. Alle broers van Michael zijn op dat moment molenaar: Felix-Willem in Luyksgestel, Theodorus in Roermond, Johannes in Stratum en Ludovicus in Veldhoven. Zijn zuster Anna Maria huwt met molenaar Verhoeven van de Keersop.
De twintigste eeuw
In 1905 wordt de stoommachine vervangen door een petroleummotor en weer later door een elektromotor (1925). Door deze mechanische voorzieningen kan er ook gemalen worden als er, vanwege een lage waterstand, onvoldoende waterkracht beschikbaar is. Vanaf 1923 neemt de zoon van Michael, Jan van Grootel (geboren in 1886), de molen over. Een grote verandering komt er in 1928 wanneer het houten molengebouw geheel vervangen wordt door steen. Een gevelsteen herinnert nog aan deze gebeurtenis.
In 1938 wordt een pakhuis tegenover de watermolen gebouwd. Dit pakhuis wordt in de jaren daarna nog verder uitgebouwd. In de jaren zestig vestigen zich daar de gebroeders Coolen uit Wintelre en starten er een productielocatie voor hondenbrokken. In 1963 neemt de schoonzoon van Jan van Grootel, Hub Spoorenberg, de molen over. Het einde van de molen als watermolen komt in 1969 in zicht. De maalactiviteiten vinden alleen nog mechanisch plaats. Wanneer in 1974 hier ook nog een ruilverkaveling wordt doorgevoerd en de Run verlegd wordt, komt de molen helemaal "op het droge" te liggen. De watermolen raakt steeds verder in verval.
In 1988 beëindigt Hub Spoorenberg zijn activiteiten en wordt de molen overgenomen door zijn schoonzoon Leon Caers. Bij de verbouwing begin jaren negentig wordt de molen omgebouwd tot garage en bergruimte. Bij deze verbouwing blijft het gemaal uit 1734 bewaard. Het waterrad uit 1878 wordt gerestaureerd en op zijn oorspronkelijke plaats geïnstalleerd. Omstreeks 2010 wordt er een grote vijver aangelegd tussen de molen en de Run. De vijver staat niet in verbinding met de Run maar wel is duidelijk zichtbaar hoe de molen gewerkt moet hebben. Hierdoor komt de watermolen weer helemaal tot zijn recht en is het voor het nageslacht een mooie zichtbare herinnering aan de rijke historie van deze bijzondere plaats.
Oorkonde uit de handschriften van C. Rijken
In het rapport van de moleninspectie van de molen op de "Stevert" in opdracht van keizer Karel V van 10 april 1545, staat het volgende:
“Ende wort bij onsen commissarissen genoechelijcke ghebreecke gevonden zijn aen den molen van Steenvoort liggende tusschen Rijdhoven ende Steensele, toebehoorende soe wij verstaen Peeteren Geerens, soe ist, dat wij desen aengaende hebben geordineert ende ordineren bij desen dat desen molen oock sal gestelt worden eenen peghel van sulcker hooghden dat de waeter totten peghel toegesteijght zijnde, die erfven ende broekceh daerboven ende omtrent gelegen, nijet en verdrincke ofte onderlope, want onse commissarissen ende molenslagers doende die visitatie van deser molen nijet mogelijck en was doentertijt naerder den pegel ter noteren, midts der grooter droochte ende cleynichheyt van den water ende dat daerenboven tot deser molen oock worde gemaeckt een sluijse van den wijde van VIII voeten ende eenen overslach van der hoochde van den pegele ende van der wijde van XII voeten ende dat die waterberders van den molen ende oock van de sluijsen gehouden en genedert sullen worden nae der hoogden van den pegele aldaer te stellen, de voors. Schutberderen nu werderomme sijn gewondlijcken tijt naer ouder gewoonten hadden behooren te laeten oplichten ende weghaelen ofte ten minsten hij selfs de voors berderen op te trecken in sulcker voegen datter geene landerijen, weyden ofte beempden aen wien die oock soude mogen toebehooren en werden beschadicht… dat der supplianten landerijen soo weyden, hoybeempden als oock telllanden merckelijk werden beschadicht, verdruckt ende onder water stonden, twelck alsoo niet en behoorde, slijluyden te rade geworden waeren hen te keeren aen den voors. Raede en te versoecken behoorenlijcke provisie van opene brieve ofte mandement van daechsele in cas van maintenere daertoe dienende doende gerequireert, deelcke henluyden verleentende geaccordeert wesende.
Alleenlijck mach maelen des winters van Bamis tot half maert, ende dat de supplianten gerechtght waeren de schutberderen van denselven molen omtrent hlafmaert te comen ophaelen als waerachtig… jae boven memorie van menschen.
Ghegeven in onser Stadt van Bruessele thien daegen in de maent van aprille int jaer ons Heren duysent vijfhondert vijf ende veertich voor Paschen van onser keyserlijcke vier en twintishtischte ende van onse rijcken van Castilien ende andere ’t derticht…..
Alles onderschreven bij de keijzer en zijnde Raede ende geteekent."